Leven met antistollingsmiddelen
Antistollingsmiddelen kunnen helpen om de kans op de vorming van een stolsel of een embolie te verminderen. Deze middelen verminderen de mogelijkheden van het bloed om te stollen. Stolling wordt echter niet helemaal onmogelijk gemaakt. Bij iemand die dergelijke middelen gebruikt, zal het bloed er langer over doen om te stollen. Hierdoor wordt de kans op trombose kleiner, maar er is helaas wel een iets grotere kans op een bloeding.
De middelen
De antistollingsmiddelen kunnen worden verdeeld in drie groepen:
- Heparine, een middel dat meestal wordt toegediend in het ziekenhuis maar ook in de thuissituatie gebruikt kan worden en hier niet verder zal worden besproken.
- Acetylsalicylzuur (onder andere Aspirine, Ascal). Deze medicijnen beïnvloeden de stolling doordat zij de werking van de bloedplaatjes verminderen. De laatste jaren zijn er een aantal nieuwe medicijnen ontwikkeld die ook, maar op een andere manier de werking van de bloedplaatjes hinderen. Ook deze groep medicijnen wordt hier niet verder besproken.
- Cumarines (vitamine K antagonisten). Deze antistollingsmiddelen worden in de vorm van tabletten ingenomen. Ze kunnen soms ook als druppels worden gebruikt of in een ader worden ingespoten.
Soorten cumarines
Er zijn drie soorten cumarines:
- Acenocoumarol. Dit wordt in Nederland veel gebruikt. Het is verkrijgbaar als Sintrom mitis® en als acenocoumarol.
- Fenprocoumon. Dit wordt ook veel gebruikt, maar minder dan acenocoumarol. Fenprocoumon is als Marcoumar® en als fenprocoumon verkrijgbaar.
- Warfarine: dit wordt in Nederland bijna niet gebruikt, wel in andere landen zoals Engeland en de Verenigde Staten.
De werking van de drie soorten cumarines is hetzelfde want ze leiden allemaal tot een kunstmatig tekort aan vitamine K. De verschillen hebben te maken met de werkingsduur van de tabletten ofwel: hoe lang het effect aanhoudt nadat de tabletten zijn ingenomen. Dit verschil in werkingsduur (halfwaardetijd) heeft ook gevolgen voor de stabiliteit van de antistollingsbehandeling. Stabiliteit van antistolling betekent hoe goed iemand in de loop van de tijd binnen de streefwaarden blijft. Hierbij kunnen allerlei factoren meespelen (zie ook ‘Leven met antistolling’) maar ook het gebruikte soort antistollingsmiddel is van invloed.
Acenocoumarol
Acenocoumarol heeft een korte werkingsduur en verdwijnt snel uit het lichaam. Als iemand acenocoumarol gebruikt dan is de volgende dag, vóór de volgende dosis wordt ingenomen, al weer veel van de acenocoumarol uit het lichaam verdwenen en neemt het effect af. Hierdoor bestaat er dus bij gebruik van acenocoumarol meer kans op schommeling van de INR, vooral wanneer een dosis wordt vergeten of de tijd tussen de inname van de antistollingsmiddelen sterk wisselt. Dit komt de stabiliteit van de antistollingsbehandeling niet ten goede.
Fenprocoumon
Fenprocoumon heeft een lange werkingsduur en blijft dus lang in het lichaam. Daardoor verandert de bloedspiegel vrijwel niet in de loop van de dag, ook niet als per ongeluk een keer een dag vergeten wordt om de tabletten in te nemen. De INR schommelt daardoor minder en de antistollingsbehandeling is stabieler.
De verschillen zijn niet bij iedereen heel duidelijk aanwezig, maar als iemand die acenocoumarol gebruikt niet goed stabiel is in te stellen, dan is het verstandig over te gaan op gebruik van fenprocoumon.
Acenocoumarel
Er wordt wel gezegd dat acenocoumarol een voordeel heeft omdat de antistolling sneller gestopt kan worden, bijvoorbeeld bij een operatie, een onderzoek, bepaalde tandheelkundige behandelingen of een bloeding. Dat is echter niet waar. Het is wel nodig om bij gebruik van fenprocoumon eerder en soms ook meer vitamine K te gebruiken dan bij acenocoumarol het geval zou zijn. De stolling herstelt zich dan net zo snel als bij gebruik van acenocoumarol. Een stabiele antistollingsbehandeling is belangrijk en de behandelend arts bepaalt per persoon welk antistollingsmiddel daartoe het meest geschikt is.
Werking
Er zijn een groot aantal verschillende stollingsfactoren die samen de bloedstolling verzorgen. Alle stollingsfactoren worden gemaakt in de lever. Voor het maken van vier van de stollingsfactoren heeft de lever vitamine K nodig. Vitamine K komt voor in onze voeding, voornamelijk in fruit, groenten, melkproducten, vlees en gevogelte. Als er een tekort aan vitamine K ontstaat, dan kunnen de vier betrokken stollingsfactoren dus niet goed gemaakt worden. De cumarines leiden als het ware tot een kunstmatig tekort aan vitamine K. Door het tekort aan vitamine K kunnen die vier stollingsfactoren niet meer goed worden gemaakt en kan het bloed dus minder goed stollen. De mate waarin de stolling verstoord is, hangt af van de mate waarin de productie van de stollingsfactoren wordt verminderd en dus van de hoeveelheid antistollingsmiddelen die wordt ingenomen.
Controle stollingstijd
Het doel van de behandeling met cumarines is het voorkómen van ongewenste bloedstolsels terwijl de stolling verder zo normaal mogelijk moet werken om de kans op bloedingen te voorkomen. Dit betekent dat het antistollingseffect heel nauwkeurig moet worden geregeld.
Antistollingseffect
Dat is niet eenvoudig omdat de grens tussen stolselvorming en bloeding heel erg nauw is. Te weinig antistolling geeft kans op een bloedstolsel, een beetje teveel antistolling verhoogt de kans op bloedingen. De hoeveelheid tabletten die moet worden ingenomen moet daarom heel nauwkeurig worden vastgesteld. De hoeveelheid benodigde tabletten verschilt ook sterk van persoon tot persoon en kan ook voor één persoon in de loop van de tijd variëren. Daarom moet het niveau van de antistolling regelmatig worden gecontroleerd.
INR
De controle van het effect van de antistollingsbehandeling vindt plaats aan de hand van een stollingstest van het bloed. Het resultaat van de stollingstest wordt uitgedrukt in de INR ofwel International Normalized Ratio. Dit is een internationaal erkende en gebruikte waardebepaling om de mate van het antistollingseffect van cumarines te meten. De INR is niet geschikt om de stollingstijd te meten bij het gebruik van heparine of van aspirine.
Iemand die geen antistollingsmiddelen gebruik heeft een INR van 1. Naarmate er meer antistollingsmiddelen worden gebruikt wordt de INR-waarde hoger.
Hierboven is uitgelegd dat het antistollingseffect heel nauwkeurig tussen bepaalde grenzen moet blijven. Dat betekent dat de INR tussen bepaalde waarden, een onder- en bovengrens, moet blijven. Deze begrenzingen van de INR noemen we de streefwaarden.
Therapeutische grenzen
De grenzen zijn afhankelijk van de reden waarom iemand antistollingsmiddelen gebruikt. Als er veel kans bestaat op trombose dan wordt het therapeutisch gebied hoger; is er meer kans op een bloedingsprobleem, dan worden het gebied juist wat lager. In Nederland worden twee therapeutische gebieden gehanteerd:
• Groep 1: INR 2.0 – 3.0• Groep 2: INR 2.5 – 3.5
De arts of specialist die verwijst naar de trombosedienst bepaalt in welke groep de patiënt terecht komt. Als de INR lager is dan de ondergrens dan is er dus een grotere kans op trombose, is de INR hoger dan de bovengrens dan is er een verhoogde kans op een bloedingscomplicatie. Binnen de vaststelling van het streefgebied is rekening gehouden met marges. Het is niet zo dat bij een te lage INR-waarde altijd en direct trombose optreedt, of dat bij een te hoge INR-waarde altijd en direct een bloeding ontstaat. Toch is het belangrijk om de INR zo goed mogelijk binnen de grenzen te houden.
Meting INR
Voor bepaling van de INR is bloed nodig. Dit bloed kan uit een ader (veneus) worden afgenomen. Vervolgens wordt in het laboratorium een INR-bepaling uitgevoerd. In geval van een vingerprik (capillair) is het ook mogelijk de INR-bepaling zelf te meten met een apparaat zoals bijvoorbeeld de CoaguChekÒ.
Dosering van antistollingsmiddelen
De dosering van de cumarines verschilt van persoon tot persoon. Het aantal tabletten dat moet worden ingenomen moet dus per persoon, individueel worden vastgesteld. Maar ook voor één persoon kan de dosis in de loop van de tijd verschillen. Het is daarom nodig om regelmatig het antistollingseffect, dus de INR te meten. Wanneer de antistollingsbehandeling net is begonnen moet dat vaker gebeuren. Als de dosering vaststaat en er weinig schommelingen in de INR zijn, dan kan de controletermijn worden verlengd. Bij zelfcontrole is het toch zaak om de tussenpozen niet te lang te maken en in principe wekelijks of tweewekelijks te controleren.
Als iemand begint met een antistollingsbehandeling dan wordt vaak een oplaaddosis gegeven. Dat betekent dat de eerste 2 of 3 dagen meer tabletten worden ingenomen. Dit is bij gebruik van fenprocoumon meer nodig dan bij acenocoumarol. Aan de hand van de INR die binnen enkele dagen na het begin van de behandeling wordt gemeten, kan dan een vervolgdosering worden vastgesteld. Daarna moet door een regelmatige INR-bepaling uiteindelijk de onderhoudsdosering worden gevonden. Het blijft echter altijd belangrijk om regelmatig de INR te (laten) bepalen.
Wanneer op een zeker moment de INR waarde toch buiten de streefwaarden valt, dient de dosis van de antistollingsmiddelen te worden aangepast. Hoe groot deze aanpassing moet zijn, is afhankelijk van de mate waarin de INR buiten de streefwaarden ligt. De dosis dient te worden aangepast in kleine stappen. Indien de dosis te abrupt wordt aangepast, zullen de INR waarden op termijn nog meer gaan schommelen wat dan weer nieuwe aanpassingen noodzakelijk maakt en een eigenlijk stabiele situatie belemmert.
Er bestaan geen vaste regels om de dosering te bepalen. Patiënten hebben in een stabiele situatie een doseringsritme: een bepaalde combinatie die herhaald wordt. Dit doseringsritme geldt als basis voor alle aanpassingen. Grote en abrupte wijzigingen moeten worden vermeden. De patiënt moet, zoals ook de arts zou doen, zijn ervaring gebruiken om een geschikte dosis te bepalen. Zelfmeting thuis heeft als voordeel dat er zonodig meer controles kunnen worden uitgevoerd. Op lange termijn zal de patiënt zo makkelijk kunnen inspelen op schommelingen en een beter inzicht krijgen over de specifieke reactie op bepaalde omstandigheden en dosiswijzigingen. Als de INR-waarden echter blijvend buiten de streefwaarden vallen of als er belangrijke verschillen optreden, dient de arts van de trombosedienst altijd te worden geraadpleegd.
Leven met antistollingsmiddelen
Het gebruik van antistollingsmiddelen heeft invloed op andere levensgebieden. Zo zijn er risico's bij zwangerschappen, vaccinaties, alcoholgebruik, operaties, ziektes, voeding of reizen.
Voeding
Gebruikers van antistollingsmiddelen moeten gezond eten zoals iedereen dit zou moeten doen. Sommige voedingsmiddelen bevatten meer vitamine K dan andere. Een gevarieerd voedingspatroon is daarom belangrijk. De invloed van de voeding op de stabiliteit van de antistollingsbehandeling is dan gering.
Voorbeelden van vitamine K rijke voeding zijn: spinazie, bloemkool, spruiten, broccoli, kool, sla, zuurkool, sojabonen, zonnebloemolie, kippenlever en lever, bananen, perziken en melk. Vitamine K arme voeding zijn: komkommer, aardappelen, tomaten, maïs, appelen, sinaasappelen en avocado.
Een standaard Nederlands dieet heeft een hoog vitamine K gehalte in de winter (er worden meer koolachtige groenten gegeten) en een lager gehalte in de zomer (dan worden meer tomaten en fruit geconsumeerd). De Oosterse keuken is altijd redelijk vitamine K arm.
Alcohol
Een gematigde alcoholgebruik (1 tot 2 glazen per dag) is goed mogelijk bij een antistollingsbehandeling. Teveel alcohol kan tot beschadiging van de lever leiden en daardoor de stabiliteit van de antistolling beïnvloeden, omdat in de lever de stollingsfactoren worden aangemaakt.
Zwangerschap en borstvoeding
Antistollingsmiddelen zoals Marcoumar® (fenprocoumon) en Sintrom mitis® (acenocoumarol) kunnen via de placenta het kind bereiken en aangeboren afwijkingen veroorzaken. Dat geldt met name tijdens de eerste 3 maanden van de zwangerschap. Daarna is dit risico veel kleiner.
Om het juiste beleid bij een zwangerschap te bepalen moet een vrouw met kinderwens contact opnemen met de huisarts, de specialist en de arts van de trombosedienst. Bij een (onverwachte) zwangerschap tijdens antistollingsbehandeling moet per direct contact opgenomen worden. Een moeder die cumarines gebruikt kan haar kind veilig borstvoeding geven. Wel wordt het aangeraden om het kind extra vitamine K te geven.
Ziektes
Acute ziektetoestanden zoals koorts, diarree en braken, kunnen ook de antistolling beïnvloeden en schommelingen veroorzaken in de INR. Het is daarom verstandig bij dit soort ziektes de INR-waarde extra te controleren en de dosis zonodig tijdelijk aan te passen. De arts van de trombosedienst kan ook worden geconsulteerd.
Vaccinatie
Er zijn enkele belangrijke regels bij injecties. Injecties direct in een ader (intraveneus) of onderhuids (subcutaan) kunnen te allen tijde worden gegeven. Injecties in de spieren (intramusculair) moeten worden vermeden aangezien dit bloedingen kan veroorzaken.
Bijna elke vaccinatie kan onderhuids worden toegediend. Aanpassing van de antistollingsbehandeling is dan niet nodig. Indien bijzondere vaccinaties noodzakelijk zijn die uitsluitend in de spier kunnen worden toegediend, dient de antistollingsbehandeling tijdelijk te worden aangepast. Neem hiervoor altijd contact op met de arts van de trombosedienst.
Operatie, onderzoek en tandartsbezoek
Door het gebruik van antistollingsmiddelen duurt het langer voor het bloed stolt. Daardoor zou bij een operatie of een onderzoek waarbij een stukje weefsel wordt verwijderd of een punctie wordt verricht een ongewenste bloeding kunnen ontstaan.
Bij de tandarts geeft verdoven en het boren en vullen van gaatjes geen probleem. Het trekken van tanden en kiezen kan echter wel tot een bloeding leiden. Soms kan ook het verwijderen van tandsteen bloederig zijn. Het is daarom belangrijk om in deze gevallen altijd de (tand)arts of specialist op de hoogte te stellen dat u antistollingsmiddelen gebruikt. Ook is het verstandig om de trombosedienst te informeren. Het doseerschema kan dan tijdig worden aangepast, zodat er geen problemen ontstaan.
Bloeding
Bij bloedingen, zeker bij ernstiger vormen, dient voor de zekerheid de INR te worden gecontroleerd. Afhankelijk van de ernst van de bloeding en de uitslag van de INR kan vitamine K worden ingenomen, de dosis van de antistollingsmiddelen worden verminderd of zelfs tijdelijk worden gestopt. Overleg met de arts van de trombosedienst is altijd gewenst.
Bij ernstige bloedingen zoals het ophoesten of braken van bloed, bij een bloeding in een spier of gewricht en zeker bij een bloeding in het hoofd of de hersenen is direct ingrijpen noodzakelijk. Opname in het ziekenhuis kan nodig zijn om de bloedstolling direct te normaliseren. Het is in die gevallen zaak om direct contact op te nemen met de huisarts, specialist of de arts van de trombosedienst.
Bloedingen kunnen optreden als gevolg van een te hoge, doorgeschoten INR, maar ook bij INR-waarden in het streefgebied. Soms kan een bloeding een uiting zijn van een andere aandoening, zoals een blaasontsteking of een maagzweer, soms ook van een kwaadaardige aandoening. Het kan daarom nuttig zijn te zoeken naar een onderliggende oorzaak. Raadpleeg daarom de huisarts of de arts van de trombosedienst.
Vitamine K
Vitamine K kan worden gezien als het ‘tegengif’ van de cumarines. Het verhoogt de productie van de vier vitamine K afhankelijke stollingsfactoren in de lever waardoor de INR daalt.
Vitamine K kan gebruikt worden voor correctie van de INR indien deze te hoog is. Ook kan vitamine K worden gebruikt om de antistolling te corrigeren voor een onderzoek of een operatie. Vitamine K druppels werken pas na een aantal uren, omdat eerst de stollingsfactoren weer moeten worden aangemaakt. Pas na 6 uur zal de INR dalen en na 24 tot 36 uur zal het effect maximaal zijn.
Sport
Sport is goed voor lichaam en geest. Ook bij gebruik van antistollingsmiddelen is sport goed mogelijk. Het beste kunnen contactsporten zoals voetbal, hockey, rugby, boksen en zeker vechtsporten vermeden worden. Ook bij andere sporten is er een iets grotere kans dat een blessure samengaat met een bloeding. Wees dus voorzichtiger en neem bij een blessure of (verdenking op) een bloeding snel contact op met uw huisarts, de trombosedienst of de Eerste Hulp afdeling van het ziekenhuis.
Vakantie, reizen en werk
Reizen brengen vaak problemen met zich mee voor mensen met een antistollingsbehandeling zoals taalproblemen, andere artsen en testmethodes met andere testeenheden. Ook kunnen veranderingen in klimaat en voeding de antistollingsbehandeling beïnvloeden.
Als er vaccinaties nodig zijn, moet tijdig met de arts een afspraak gemaakt worden om de vaccinaties te plannen, al kunnen de meeste injecties onderhuids worden gegeven. Voor injecties in de spier dient de antistollingsbehandeling tijdelijk te worden gestaakt.
Omdat de cumarines niet allemaal beschikbaar zijn in alle landen is het verstandig om voldoende antistollingsmiddelen mee te nemen.
Mocht het noodzakelijk zijn om tijdelijk een andere cumarine te gebruiken, dan dient de INR heel frequent te worden gecontroleerd om de juiste dosis vast te stellen. Contact met de arts van de trombosedienst is gewenst.
Bijwerkingen
De meest voorkomende bijwerking van cumarines is het optreden van bloedingen.
Bloedingen
Bloedingen kunnen klein en onschuldig zijn, zoals blauwe plekken. Ook ernstige bloedingen kunnen optreden, zoals een hersenbloeding. Soms ook kan dit zelfs tot de dood leiden. Gelukkig zijn deze ernstige bloedingen zeldzaam. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de voordelen van antistollingsbehandeling in geval van trombose groter zijn dan de nadelen. Het is dus toch goed om antistollingsmiddelen te gebruiken.
Een mogelijke bijwerking die onprettig is maar verder onschuldig, is een verhoogd haarverlies. Andere bijwerkingen zijn erg zeldzaam.
Interactie met andere medicijnen
Verschillende medicijnen kunnen het effect van de antistollingsmiddelen versterken of juist tegenwerken. De invloed van deze medicijnen op de antistolling kan ook van persoon tot persoon verschillen. Als andere medicijnen moeten worden genomen waarvan bekend is dat ze stabiliteit van de antistollingsbehandeling kunnen beïnvloeden dan is overleg met een arts van de trombosedienst nodig. Dit geldt ook als de medicijnen moeten worden gestopt, dan zal immers het omgekeerde effect kunnen optreden. Soms is het aanpassen van de dosering op voorhand gewenst, maar ook kan het effect op de INR worden afgewacht. Het is dan verstandig de INR-waarde vaker te controleren. Het is vrijwel onmogelijk een volledige lijst samen te stellen en up-to-date te houden van alle medicijnen met invloed op de antistollingsbehandeling. In de apotheek kan uitgebreid advies worden verkregen over de invloed van het gebruik of beëindiging van bepaald medicijngebruik op de antistollingsbehandeling.