Baarmoederhalskanker
Baarmoederhalskanker is kanker van de baarmoederhals. Een ander woord voor baarmoederhalskanker is cervixcarcinoom.
Per jaar krijgen zo’n 750 vrouwen de diagnose baarmoederhalskanker. De meeste van hen zijn tussen de 30 en 50 jaar oud.
Verschijnselen
Symptomen van baarmoederhalskanker kunnen zijn:
- bloederige of bruinige afscheiding, buiten de gewone menstruatie om
- bloedverlies tijdens of vlak na geslachtsgemeenschap (contactbloeding)
- bloedverlies na de overgang
Deze klachten kunnen ook andere oorzaken hebben. Maar ze zijn altijd een reden om naar de huisarts te gaan.
Vaak geeft baarmoederhalskanker geen klachten en wordt het ontdekt bij het bevolkingsonderzoek.
Risicofactoren
Baarmoederhalskanker ontstaat meestal door het humaan papillomavirus (HPV). Het HPV wordt vaak via seksueel contact overgebracht. Vaak ruimt het lichaam een HPV-infectie zelf op en merkt u er weinig van. Als dat niet gebeurt, kunnen afwijkende cellen in de baarmoederhals ontstaan. U kunt dan een voorstadium van kanker krijgen, wat uiteindelijk tot baarmoederhalskanker kan leiden.
HPV-infecties zijn eigenlijk niet te voorkomen. U beperkt de kans op overdracht van het virus door condooms te gebruiken. Ook krijgen meisjes in het jaar dat ze 13 worden een vaccinatie tegen HPV aangeboden. De inenting voorkomt infectie van 2 hoog risico HPV-types.
Baarmoederhalskanker komt vaker voor bij vrouwen die roken. De anticonceptiepil is geen risicofactor voor baarmoederhalskanker.
DES-dochters hebben meer risico op baarmoederhalskanker dan andere vrouwen. Het gaat om een ander type baarmoederhalskanker dat niet wordt veroorzaakt door HPV.
Bevolkingsonderzoek
Vrouwen tussen de 30 en 60 in Nederland krijgen elke 5 of 10 jaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Bij dit bevolkingsonderzoek maakt de huisarts of de assistente een uitstrijkje. Met dit onderzoek kan al vroeg worden ontdekt of een vrouw baarmoederhalskanker of een voorstadium daarvan heeft. Door het opsporen en behandelen van een voorstadium kan baarmoederhalskanker voorkomen worden.
Voorstadium van baarmoederhalskanker
Een voorstadium van baarmoederhalskanker wordt aangeduid met de CIN-uitslag. Een voorstadium betekent dat de cellen afwijken, maar geen kanker zijn. Afhankelijk van de CIN-indeling en een aantal persoonlijke factoren kan de arts een behandeling voorstellen:
- lisexcisie: een stukje van de baarmoederhals wordt weggenomen met een dunne metalen lis, dit gebeurt met plaatselijke verdoving.
- conisatie: een stukje van de baarmoederhals wordt weggesneden, dit gebeurt onder algehele narcose of met een ruggenprik.
Onderzoek en diagnose
Bij een vermoeden van baarmoederkanker verwijst de huisarts u naar een gynaecoloog. In het ziekenhuis krijgt u de volgende onderzoeken:
Bij de gynaecoloog
In het ziekenhuis krijgt u de volgende onderzoeken:
- vaginaal onderzoek
- colposcopie
Bij het lichamelijk onderzoek onderzoekt de gynaecoloog de buik en de in- en uitwendige geslachtsorganen. Met een spreider worden de vagina en de baarmoedermond bekeken. Vervolgens wordt met een vaginaal toucher en/of een rectaal toucher gevoeld naar de grootte en ligging van de baarmoeder en eierstokken.
Bij een colposcopie bekijkt de gynaecoloog de baarmoederhals met een colposcoop (loep). Tijdens dit onderzoek kan de arts met behulp van een kleine tang 1 stukje of enkele stukjes afwijkend weefsel wegnemen. Deze ingreep heet een biopsie.
Vindt de gynaecoloog een tumor in de baarmoederhals? Dan is vaak verwijzing nodig naar een gespecialiseerd centrum. Nederland heeft een aantal erkende gynaecologische-oncologische centra waar u terecht kunt voor de behandeling van baarmoederhalkskanker. Vanuit het Deventer ziekenhuis wordt u verwezen naar Amsterdam UMC locatie AMC.
Aanvullend onderzoek:
U kunt de volgende aanvullende onderzoeken krijgen:
- longfoto
- CT-scan
- MRI-scan
- PET-CT scan
Stadium-indeling
Bij baarmoederhalskanker zijn er 4 stadia:
- de tumor zit alleen in de baarmoederhals.
- de tumor is doorgegroeid in het steunweefsel naast de baarmoederhals of tot het bovenste deel van de vagina.
- de tumor is verder doorgegroeid tot aan de bekkenwand of tot in het onderste deel van de vagina.
- de tumor is buiten het bekken gegroeid, of hij is doorgegroeid in de blaas of de endeldarm.
Aan de hand van deze indeling wordt de behandeling bepaalt.
Behandeling
Is de diagnose baarmoederhalskanker gesteld? Dan zijn de volgende behandelingen mogelijk:
- operatie
- bestraling en/of chemotherapie
- hyperthermie
Vaak krijgt u een combinatie van deze behandelingen. Naast deze therapieën kunt u soms deelnemen aan behandelingen in onderzoeksverband (trials).
Uw behandelend arts bespreekt uw dossier met een team van gespecialiseerde artsen en verpleegkundigen. Dit heet een multidisciplinair overleg (MDO). De specialisten maken samen een behandelplan voor u. Zij gebruiken hiervoor landelijke richtlijnen. Het behandelplan wordt met u besproken en samen met uw behandelteam kunt u een weloverwogen besluit nemen.
Operatie
De eerste behandeling bij baarmoederhalskanker is vaak een operatie.
In geval van een zeer beginnende vorm van baarmoederhalskanker dan kan een kleinere ingreep worden verricht: een conisatie. Hierbij verwijdert de arts en kegelvormig stukje van de baarmoederhals. Soms wordt dit gecombineerd met het verwijderen van lymfeklieren in de buik via een kijkbuisoperatie.
Is het stadium verder gevorderd, dan krijgt u een zgn Wertheim-operatie. Hierbij verwijdert de arts de baarmoeder, het bovenste deel van de vagina, een groot deel van het steunweefsel rond de baarmoeder en de lymfeklieren uit het bekken. De eierstokken kunnen vaak behouden blijven.
Bij vrouwen met kinderwens wordt individueel bekeken welke mogelijkheden er zijn om een goede behandeling uit te voeren met behoud van vruchtbaarheid. De mogelijkheden zijn per individu verschillend.
Bestraling
Heeft u baarmoederhalskanker in een meer gevorderd stadium, dan krijgt u bestraling in combinatie met chemotherapie. De bestraling wordt in- en uitwendig toegediend.
Meestal duren de bestralingen 4 tot 6 weken en wordt u 5 keer per week bestraald. U krijgt per keer een aantal minuten een dosis straling.
Bestraling kan de volgende bijwerkingen geven: vaker plassen of blaasontsteking, buikkrampen, vermoeidheid en vervroegde overgang.
Een combinatie van inwendige en uitwendige bestraling kan leiden tot verkleving en littekenweefsel in de top van de vagina. Hierdoor kan de vagina nauwer, korter en minder elastisch worden.
Chemotherapie
Vaak krijgt u chemotherapie bij baarmoederhalskanker in combinatie met bestraling. Dit heet chemoradiatie. De chemotherapie versterkt het effect van de bestraling. U krijgt de chemokuur meestal 1 keer per week in de periode dat u dagelijks bestraling krijgt.
U kunt ook chemotherapie krijgen om klachten te verminderen of de ziekte te remmen. Dit krijgt u vooral als de ziekte reeds vergevorderd is.
Chemotherapie kan de volgende bijwerkingen geven: haaruitval, misselijkheid en overgeven, darmklachten, verhoogd risico op infecties en bloedingen en vermoeidheid.
Hyperthermie
Bij een gevorderd stadium van baarmoederhalskanker kan een behandeling worden gegeven met hyperthermie, vaak samen met bestraling. Hyperthermie is de behandeling van kanker met warmte. De tumor wordt verwarmd tot 40 à 45 °C. Zo worden de kankercellen gevoeliger voor andere behandelingen. Deze behandeling kan in Nederland alleen worden toegepast in Amsterdam en Rotterdam.
U krijgt hyperthermie meestal 1 keer per week, na de bestraling van die dag. De plek die is verwarmd, wordt 60 tot 90 minuten op de juiste temperatuur gehouden. U ligt die tijd in een speciaal apparaat.
Hyperthermie kan de volgende bijwerkingen geven: vermoeidheid en pijnlijke huid en spieren.
Doelgerichte therapie
Doelgerichte therapie wordt bij baarmoederhalskanker alleen gegeven als de ziekte is teruggekomen (recidief), tijdens of na chemotherapie. De behandeling gebeurt met Bevacizumab: een medicijn dat de aanmaak van nieuwe bloedvaten remt.
Immunotherapie voor baarmoederhalskanker wordt momenteel alleen gegeven in studieverband.
Nazorg en controle
Na de behandeling van baarmoederhalskanker blijft u onder controle bij de gynaecoloog en/of radiotherapeut.
De controles richten zich vooral op het onderzoeken, bespreken en behandelen van mogelijke bijwerkingen en gevolgen van de behandeling. Ook onderzoekt de arts of de ziekte is teruggekomen.
Bij klachten zoals bijvoorbeeld bloedverlies of onverklaarde pijnklachten neem dan contact op met uw huisarts of specialist.
Gevolgen
Kanker en de behandeling ervan hebben vaak een grote invloed op het dagelijks leven. Sommige gevolgen hebben die met de ziekte zelf te maken, andere met de behandeling. Ook uw leeftijd en lichamelijke conditie spelen een rol.
Gevolgen waar veel mensen met kanker mee te maken krijgen: vermoeidheid, geheugenverlies en concentratieproblemen, veranderingen in uw uiterlijk, angst voor terugkeer van de ziekte en somberheid.
Ook kan de behandeling van baarmoederhalskanker de volgende specifieke gevolgen hebben:
Onvruchtbaarheid
De behandeling van baarmoederhalskanker heeft een grote kans op het ontstaan van onvruchtbaarheid.
Heeft u een kinderwens? Bespreek dit dan voor de behandeling met uw arts. Er kan vooraf bekeken worden of er mogelijkheden zijn om de vruchtbaarheid te sparen voordat de behandeling start.
Vervroegde overgang
Als bij de operatie de eierstokken zijn verwijderd of als de eierstokken door bestraling niet goed meer functioneren kan vervroegde overgang het gevolg zijn voor vrouwen die nog niet in de overgang waren. Hierdoor kunt u dezelfde klachten krijgen als bij de natuurlijke overgang: botontkalking, drogere vagina, moeite met klaarkomen, nachtelijk zweten en opvliegers.
Deze klachten kunnen behandeld worden met hormoonvervangende medicijnen. Voor botontkalking (osteoporose) kunt u ook nog andere medicijnen krijgen.
Seksualiteit
Door de ziekte en behandeling kan uw beleving van seksualiteit veranderd zijn. Het verlies van de baarmoeder en/of de eierstokken kan uw gevoel van vrouw-zijn beïnvloeden. De ene vrouw ervaart dat sterker dan de andere.
Na de behandeling krijgt u meestal het advies om te wachten met geslachtsgemeenschap tot na de eerste poliklinische controle (ongeveer 6 weken). In medisch opzicht zijn er geen bezwaren tegen seksuele opwinding, masturberen of het krijgen van een orgasme (klaarkomen). Voorop staat dat u voor uzelf moet bepalen wanneer u aan vrijen toe bent en op welke wijze u dat wilt. Het is belangrijk om dit met uw partner te bespreken.
Ook kunnen lichamelijke gevolgen uw seksleven beïnvloeden, zoals een tekort aan geslachtshormonen, droge vagina, minder prikkels en vermoeidheid. Bij veel vrouwen van wie de baarmoeder is verwijderd, verandert het orgasme. Bespreek deze klachten met uw arts en vraag eventueel een verwijzing naar een seksuoloog. Deze zorgverlener kan u helpen met klachten op seksueel gebied.
Plasproblemen
Na een operatie voor baarmoederhalskanker is het mogelijk dat het aandranggevoel om de plassen verminderd is. Sommige vrouwen moeten zichzelf katheteriseren. Ook is juist bij anderen het ophouden van de urine een probleem.